3 Verhalen uit de jeugd van ooms en tantes
de_wolvenpagina007003.jpg
Verhalen uit de jeugd van ooms en tantes
de_wolvenpagina007002.jpg de_wolvenpagina007001.jpg
We beginnen deze aflevering in de hongerwinter van ‘44/’45, en eindigen bij de verhuizing van het gezin Rieken naar de Zalmstraat.

In de vorige aflevering is beschreven hoe vele Schiedammers aan brandstof kwamen door de bomen uit het Sterrenbos om te hakken. O. Kees: “Tja, toen het bos eenmaal geplunderd was, moesten de mensen op andere manieren zien hoe ze aan brandstof kwamen. Zo waren er mensen die de vloerdelen uit hun huis sloopten. Echt waar, er waren huizen bij, daar zaten alleen nog maar de balken in, en de vloerdelen waren allemaal opgestookt in de kachel. En als ze geen kachel meer hadden, dan probeerden ze zo zuinig mogelijk te doen met hele dunne houtjes. Op de fabriek bij Wilton maakten ze oliestelletjes van ijzer, en daar zat een heel klein gaatje in en daar kon je –je moeder weet het vast ook nog wel- houtjes indoen ter grootte van drie keer een lucifer. Het was er om begonnen om zo met zo weinig mogelijk brandstof, zo veel mogelijk warmte te ontwikkelen. En daar kookten de mensen dan suikerbieten op. Die stonden urenlang in te dampen totdat je een dikke suikerstroop overhield. Dat moest de hele dag opstaan, alvorens je het kon eten.”

Na dit heerlijke recept (volgens afspraak zouden Rob en Cisca elk recept persoonlijk proeven…), vervolgen we het interview met T. Ton als het gezin Rieken iets verder verwijderd is van de Tweede Wereldoorlog, hoewel sommige ongemakken waarschijnlijk nog wel voortvloeien uit de hongerwinter. T. Ton: “Behalve een bezoek aan de boeren, kon er geruime tijd na de oorlog ook op andere plaatsen op kracht worden gekomen. Zo is o. Antoon als kleuter nog 6 weken naar een gezondheidskolonie in Egmond aan Zee geweest. Opa werkte daar aan een verwarmingsketel en heeft kunnen regelen dat o. Antoon daar in de vakantie kon logeren. Ook o.Nol is gedurende enkele maanden van huis geweest om te herstellen in Sanatoria. T. Ton: “Nol was lid van de welpen en stootte een keer zijn been open. De wond wilde echter maar niet genezen, en bij een doktersonderzoek werd ook een euvel aan zijn longen geconstateerd.” In 1947 werd o.Nol eerst een verblijf in een sanatorium in Hoek van Holland voorgeschreven, alwaar de zeelucht hem goed zou doen. T. Ton herinnert zich dat nog goed: “samen met Kees ben ik hem daar nog eens wezen opzoeken. Een treinkaartje was te duur, dus gingen we op de fiets. Omdat Kees de weg naar Hoek van Holland kende, gaf Oma toestemming om met de fiets Nol te gaan bezoeken. Vanzelfsprekend mochten we niet alleen gaan. Mijn vriendin moest ook mee! Je kunt wel raden waarom…”

Wat een toeval: 42 Jaar later bestond het eerste uitje van de interviewer met Jolanda eveneens uit een fietstocht naar Hoek van Holland, omdat hij wel een leuke weg daar naartoe wist. Je ziet: de appel valt niet ver van de boom! Maar we dwalen af; terug naar o.Nol in het sanatorium.

T. Ton: “Nol genas niet erg van de zeelucht en werd overgeplaatst naar sanatorium ‘Bergenbos’ in Bilthoven. De boslucht deed meer goed dan de zeelucht, en vrij snel zou hij weer huiswaarts keren. Het genezingsproces had toch nog wel enkele maanden in beslag genomen.”

Nu we het toch over de ziektegevallen van het gezin Rieken hebben, vraag ik naar de lotgevallen van de twee jongste kinderen: t.Thea en o.Gerard. T. Ton: ”Thea heeft altijd last van oorontstekingen gehad, die een flinke pijn veroorzaakten. Ik kan me herinneren dat ik vaak met haar naar de tandarts moest omdat ze eveneens last van haar gebit had. Dat betekende dus dubbele pijn. Maar ze hield zich meestal kranig, hoor!”

Het ongeluk dat o.Gerard als peuter overkwam, is een inmiddels veel beschreven (zie o.a. Wijd vertakt, nummer-1) en op bruiloften bezongen anekdote. Nog immer is het toen opgelopen lidteken zichtbaar op het voorhoofd van o.Gerard. T. Ton: “Op een dag in november 1951 werd er gebeld aan ons huis in de Ridderkerksestraat. Oma was in de kelder net klaar met wassen, maar alvorens ze naar de deur liep, gooide ze eerst de teil met water leeg, omdat kleine Gerard anders wel eens in de teil zou kunnen vallen. Maar ze was nog niet weg of wat gebeurde er: Gerard, in augustus net twee jaar geworden, klom op de teil en probeerde zich aan de wringer op te trekken. Daarop raakte de wringer uit evenwicht en viel Gerard achterover met zijn hoofd op de riolering, terwijl de wringer bovenop z’n hoofd terechtkwam, een diepe wond veroorzakend. Oma snelde naar beneden, zag Gerard liggen en liep met hem naar drogisterij Boers, gevestigd tegenover de kerk. Een drogisterij, moet je weten, vervulde vroeger de taak van Eerste Hulp en medische vraagbaak. Oma kreeg te horen dat gevreesd werd voor koudvuur (een infectie) en het kind moest zo snel mogelijk naar het ziekenhuis. Daar aangekomen kreeg Oma van een non te horen dat ze beter op haar kind had moeten passen, hetgeen Oma zich natuurlijk wel aantrok. Gerard lag drie weken in het ziekenhuis, toen ons een huis aan de Zalmstraat werd aangeboden. Dat weet ik nog zo goed omdat Kees en ik ons op 2e kerstdag 1951 zouden verloven. Op alle kaartjes moest ik toen het oude adres doorstrepen en er Zalmstraat voor in de plaats zetten.” Terwijl o.Gerard in het ziekenhuis lag, werd er hard gewerkt aan het bewoonbaar maken van het huis in de Zalmstraat. Ondertussen was het gezin even van de handenbinder verlost. Afijn, o.Gerard herstelde en terroriseerde weldra de betreffende ziekenhuisafdeling. T. Ton: “Gerard werd vervroegd ontslagen uit het ziekenhuis. Dezelfde non die Oma eerst terechtwees zei nu: ‘kom alsjeblieft je kindje halen want we worden er helemaal gek van. Het beste met hem, moedertje, en ik neem mijn woorden terug’. Eenmaal in de Zalmstraat kreeg ik van Moe de opdracht om louter op Gerard te letten. Ze zei: ‘je hoeft helemaal niets te doen, je moet alleen maar op dat jong letten.’ Nou, ik had nog liever het hele huis schoongemaakt, want in een scheet zat hij bovenaan de trap en snelde dan weer naar beneden. De laatste treden sprong hij dan in één keer. In de Ridderkerksestraat hadden we ook een trap, maar daar zat gelukkig nog een deur voor!”

Voor mijn broers en voor mij, en ongetwijfeld ook voor vele neefjes en nichtjes is De Trap in de Zalmstraat altijd een gewild speelobject geweest. En als ik tegenwoordig de kinderen van mijn broers de laatste treden van die trap af zie springen moet ik steeds even aan mijn eigen jeugd denken. O. Gerard had het eigenlijk helemaal nog niet zo slecht gezien!

In de volgende Wijd Vertakt weer een nieuwe aflevering!

Henry