4 Verhalen uit de jeugd van ooms en tantes
de_wolvenpagina006003.jpg de_wolvenpagina006002.jpg de_wolvenpagina006001.jpg
Al een paar afleveringen lang is beschreven hoe de mensen in de oorlog alles deden om aan hout te komen voor de kachel en om het weinige voedsel te koken. In deze aflevering een belevenis van O. Kees die weleens slecht had kunnen aflopen...

"Wij hadden een buurvrouw wier man lid van de verzetsgroep 'De Geuzen' was, en die had twee zoons. Ze woonden op Alberdinck Thijmstraat 74 beneden. Die man (familie van der Jagt) werd ’s ochtends vroeg door de Duitsers opgehaald. Onder luid geschreeuw werd er met geweerkolven op de deur geslagen, en werd hij op een vrachtwagen geladen en weggevoerd. Hij is nooit meer teruggekomen. In het concentratiekamp Buchenwald is hij omgekomen.

Die buurvrouw had toen helemaal niemand meer, en ze was zelf ook lid van een of andere verzetsbeweging. Zij probeerde ons altijd ondergrondse verzetsblaadjes rond te laten brengen, zoals Het Parool of de Trouw (redactie: deze bladen zijn ontstaan in de oorlog en bestaan tegenwoordig nog steeds als krant). Die bladen waren ter grootte van een A4’tje en die had ze in de kamer onder het vloerkleed liggen. Dat was natuurlijk wel een beetje onvoorzichtig, want als er een inval werd gedaan, keken ze meteen onder het vloerkleed. Van mijn vader mocht ik echter niet die blaadjes rond gaan brengen; dat vond hij veel te gevaarlijk.

Die mevrouw had het net als ieder ander erg koud in de hongerwinter en vroeg of wij voor wat hout wilden zorgen; de boekenkast had ze al opgestookt. Ze zei: ‘als jullie nou voor mij voor hout zorgen, dan mogen jullie die boeken van Dik Trom en Pietje Bel hebben’. Ik weet niet meer welke boeken ze nog meer had, maar het waren prachtige boeken die wij wel graag wilden hebben. Zij zei: 'dan hoef ik die boeken niet op te stoken en kunnen jullie ze krijgen'. Maar ja, de bomen waren ondertussen schaars geworden en wij zagen ook niet overal het gevaar van in. En van die boeken was ik toch wel helemaal gek; wij hadden thuis nog niet veel boeken.

Met z’n drieën, een vriend van mij en m’n broer Tom, liepen we naar de Julianalaan. Precies op de grens tussen die villa’s en het Sterrenbos in stonden nog mooie dikke bomen. Aan de ene kant dachten wij ‘hoe kunnen daar nu nog van die mooie bomen staan, terwijl overal elders al alles was omkapt en weggeroofd. Er stonden alleen nog maar kleine stammetjes. Bij Julianalaan nummer 26 zagen wij nog een mooie boom staan, en wij hakken en hakken...

Plotsklaps kwamen met veel geschreeuw ineens Duitsers naar buiten. Dat waren –ik zal dat nooit vergeten- van die Duitsers met korte jasjes aan en met van die hoge stijve kragen. Het waren allemaal hoge officieren die in die villa’s verbleven. Wij moesten mee naar binnen, want –en dat hadden wij echt niet gezien- er liepen allemaal telefoondraden door die boom...

Maar ja, het was van ons echt geen opzet. Ik denk dat als een volwassene dat had gedaan, dat die dan de kogel had gekregen. Wij moesten binnenkomen, en kwaad dat die lui waren! Een van de officieren deed de voordeur dicht, opende het luikje achter de voordeur en pakte een dik stuk touw. Een van ons begon te huilen, maar ik niet, ik hield me groot. (redactie: op het moment dat O.Kees dit vertelt, krijgt hij het nog even te kwaad...)

Wij kenden maar weinig woorden Duits, maar het was duidelijk dat hij niet veel goeds met ons voorhad. Van dat dikke stuk touw maakte hij een strop en deed net alsof hij dat om onze nek wilde doen, maar hij deed het niet. Een van de andere twee begon toen ineens heel hard te huilen, waarop een deur openging van een andere kamer en een andere officier de gang in kwam. Wat hij precies zei, kan ik me niet meer herinneren. Wij moesten in ieder geval de tuin in waar zes of acht van die hele mooie lichtgroene Duitse fietsen stonden. Prachtige fietsen waren dat; daar droomde je van. Die moesten we voor straf schoonmaken. Het liep gelukkig met een sisser af.

In de keuken van dat huis (het is nog precies hetzelfde) stond een Hollands meisje uit de Mariastraat, die wij van gezicht kenden. Zij was natuurlijk ouder en kon bij de Duitsers helemaal geen kwaad doen. Toen wij die fietsen achter hadden schoongemaakt, kwam ze naar ons toe en zei: ‘als jullie nu dadelijk weggaan dan staat er buiten op de stoep, in de hoek een pakje brood en wat appeltjes'. Wat waren wij blij! Als ik er nu langs fiets –echt, dat stoepie is nog net eender- dan zie ik nog precies de plek waar dat pakkie brood lag. Na de oorlog werden die meisjes op een verschrikkelijke manier gepakt, maar ze waren echt allemaal zo slecht niet. Dat die Hollandse meisjes met die Duitsers gingen; in 1945 gebeurde precies hetzelfde andersom met die Canadezen en Amerikanen, zoals met ieder leger!

Alles was trouwens begonnen om die boeken die we achteraf toch nog weleens van die mevrouw gekregen hebben."

In de volgende Wijd Vertakt weer een nieuwe aflevering!

Henry